Het is herfst en de winter is in aantocht. In dit jaargetijden wisselen de reeën van vacht d.w.z. zij verliezen de mooie roodbruine zomervacht en krijgen een grijsbruine wintervacht die ongeveer twee keer zo dik is. De wintervacht bestaat uit verschillende lagen waar dekharen en wollige onderharen in zitten. De verharing bij reeën begint altijd in de nek en op de kop rond de ogen. Daarna komen hals, kop, poten en de rest van het lichaam aan de beurt. Meestal beginnen jonge dieren als eerste met het wisselen van hun vacht, maar de conditie en de gezondheid van het ree spelen hierbij ook een rol. Als het ree goed gezond is, dan hebben alle dieren – jong en oud – rond eind oktober hun wintervacht. In de herfst hebben reeën hun zogenaamde eetpiek, d.w.z. dat zij dan extra veel eten. Daar het voedselaanbod anders is van samenstelling dan in het voorjaar en in de zomer, eten reeën in de herfst vaak bladeren en vruchten van struiken, sommige paddenstoelen en mais die na het oogsten op het land achterblijft. Ook eikels en beukennootjes worden graag gegeten, evenals in de herfst en in de winter de bladeren van braamstruiken. Door in deze periode veel te eten krijgen reeën meer binnen dan ze verbruiken en de extra voedingsstoffen, zoals koolhydraten, worden omgezet in vet. Zo zorgt het ree voor een vetopslag die voornamelijk rond de organen – zoals bijvoorbeeld rond de nieren – wordt opgeslagen en dus eigenlijk dient als voorraad voor tijden waarin goed voedsel niet bereikbaar is ( bij vorst en sneeuw ). De verbranding van de opgeslagen vetten leveren in de winter energie op voor het ree en daar moeten zij het de hele winter mee doen. De bokken hebben extra energie nodig voor het opzetten van een nieuw gewei. In de winter wordt er natuurlijk wel gegeten, maar het dan nog aanwezige voedsel is minder van kwaliteit en dient vaak als buikvulling om het honger gevoel te stillen. In de winter moeten reeën zuinig met hun energie omgaan en daarom is elke verstoring slecht voor het ree en kost die het ree energie die juist gebruikt moet worden om de winter door te komen. Als reeën in echte winters met kou en sneeuw regelmatig verstoord worden, dan kan dat leiden tot zwakte en sterfte. Houdt u dus ook in de winter de honden aan de lijn en blijft u op de paden en betreedt u de bos- en natuurgebieden niet voor zonsopgang en na zonsondergang.

Aan het einde van de herfst kan men meerdere reeën bij elkaar zien lopen; dat noemt men sprongen. Reeën verdragen elkaar beter omdat het territoriumgevoel dan niet meer overheersend is. Deze wintersprongen bestaan meestal uit de reegeit met haar kalveren en kalveren uit het jaar daarvoor en een bok. Deze sprongen geven het ree meer veiligheid, want door de aanwezigheid van meerdere dieren wordt gevaar eerder waargenomen; samen zoeken de reeën naar de gebieden met het beste voedsel dat er nog is en samen houden de reeën grote rustpauzes om energie te sparen. Soms zoeken meerdere wintersprongen elkaar op en dan kan men wel twintig of meer reeën bij elkaar zien lopen. Daar reeën elkaar in deze periode beter verdragen, is dit een geschikt moment om de in de opvangcentra grootgebrachte kalveren uit te zetten. De dieren die voor vrijlating in aanmerking komen worden bij voorkeur uitgezet in gebieden die enigszins beschermd en rustig zijn gelegen, dus

niet in de directe omgeving van wegen of onder de rook van een stad waardoor zij te maken krijgen met een hoge recreatiedruk en veel loslopende honden. Het vrijlaten van de in de opvangcentra verzorgde dieren verloopt altijd goed en de dieren passen zich snel aan hun nieuwe omgeving aan en sluiten zich bij hun soortgenoten aan. Tegen de tijd dat het voorjaar aanbreekt zijn de vrijgelaten dieren volwassen en hebben zij zich volledig aangepast aan hun nieuwe leefgebied .